De zon danst tussen de al iets verkleurende bladeren en hier en daar verschijnen de eerste paddenstoelen. De benauwde, vochtige lucht die in het bos hangt ruikt een beetje naar aarde.
Intussen is het half september, nog flink warm, maar de eerste tekenen van de herfst beginnen langzaam zichtbaar te worden.
Nisse rolt een grote pompoen richting een oud konijnenhol, verstopt tussen een paar dikke boomwortels. Dat plekje doet al jarenlang dienst als voorraadkamer.
Zijn opa is druk bezig met het verzamelen van paddenstoelen. ‘Zo, wij komen de winter wel door,’ lacht hij.
‘Bah, ik moet er niet aan denken, al die regen, kou en donkere dagen! Zelfs de vogels fluiten dan niet, het maakt me somber en daar heb ik helemaal geen zin in!’ moppert Nisse, terwijl hij met een schep probeert om de ingang van de voorraadkamer wat groter te maken, zodat de pompoen er beter door past.
‘Waarom niet?’
‘Ik hou van de zon en het licht, net als iedereen.
Jij toch ook?
Toch…?’
‘Natuurlijk heb ik het liefste mooi weer, maar ja, dat hebben we nu eenmaal niet voor het zeggen.’
‘Zie je wel, jij vindt dat dus ook. Wat is dan het nut van de herfst en de winter?’
Opa legt de afgevallen tak die hij met zich meesleepte aan de kant en gaat op één van de boomwortels zitten.
Opa, lieve, wijze, altijd vriendelijke opa met zijn lange, spierwitte warrige baard.
‘Tsja, dat is een heel goede vraag van jou,’ zucht hij. Even trommelt hij diep nadenkend met zijn vingers een ritme op zijn knieën.
‘Ik denk dat het zo is dat het leven niet ideaal is,’ antwoord hij na een tijdje. ‘Er zijn altijd mooie en minder mooie dingen, maar juist na een vervelende tijd zie je weer wat de zonnige kant waard is.’
‘Nou,’ zucht Nisse, ‘daar zit wel wat in en eigenlijk weet ik dat ook wel, alleen zou ik willen dat ik het ook zo kon voelen en ervaren.’
‘Mmm,’ mompelt opa. ‘Ik begrijp wat je bedoelt. Sommige periodes kunnen heel hard zijn en het kan zelfs zo diep zitten dat het lijkt of er nooit een einde aankomt, maar geloof me, zelfs na de langste, koudste poolnacht zal ooit een keer het ijs gaan smelten en ooit zullen er weer lentebloemen bloeien.’
‘Maar dat kan zo lang duren. Ik zou willen dat ik me kon wapenen tegen de winter.’
Opa knikt. ‘Natuurlijk kan dat. Onze voorouders leerden in de loop der jaren van alle dingen die ze meemaakten hoe je je goed voor kunt bereiden.
Wanneer je merkt dat iets niet gaat zoals je het graag wil krijg je de keer daarop de kans om wat anders te proberen.’
‘En als het dan weer niet lukt?’
‘Dan probeer je het daarna weer en weer en weer, net zolang tot je weet hoe iets wel moet.
Het leven is een leerproces. We worden geboren en niemand krijgt een gebruiksaanwijzing mee, het is de kunst om te leren mee te bewegen op een bepaalde flow.
Je kunt niet kiezen hoe je je bij een bepaalde gebeurtenis voelt, dat gebeurt gewoon. Natuurlijk mag je verdrietig of boos zijn, soms zijn die emoties heel sterk. Er tegen vechten maakt het alleen maar erger. Wat je uiteindelijk moet leren is hoe ermee om te gaan.’
‘Oké, dat klinkt heel leuk, maar kun je me dan ook vertellen hoe dat moet?’
‘Ik zou willen dat ik daar een gepast antwoord op kon geven, probleem is dat iedereen anders is, wat voor mij werkt kan voor jou heel anders uitpakken, gewoon, omdat je een ander persoon bent met andere ervaringen die anders in jouw hoofd binnenkomen.
Het geluk is dat je niet de enige bent. Iedereen reist mee door de seizoenen. Iedereen maakt dingen mee en daar kun je met andere kabouters en dieren over praten. Er is altijd iemand die op zijn pad precies hetzelfde mee heeft gemaakt en jou daardoor in dat opzicht kan begrijpen.
Juist van je fouten leer je en uiteindelijk, na de zoveelste keer zul je een bepaalde balans vinden in de dingen die voor jou wél goed passen. Dat is een proces, een weg die eigenlijk nooit klaar is. Telkens als je denkt alles te weten ontdek je weer nieuwe dingen over jezelf en anderen. Dat is zeker niet altijd leuk, maar wel interessant.’
Nisse knikt. ‘Zullen we dan maar snel verder gaan met ons goed voor te bereiden?’
Opa glimlacht en geeft hem een high five. ‘Doen we jongen!’