1

Voorzichtig, omdat hij zijn mond niet wil branden neemt Joris een slokje uit de beker warme chocolademelk. Het is altijd fijn om met Mik, zijn buurmeisje in de boomhut te spelen.
Afgelopen zomer heeft hij die hut samen met zijn vader gebouwd. Pap zaagde en timmerde de planken en Joris schilderde alles legergroen, een kleur die hij zelf uit had gezocht.
Mik, leunt languit in de oude bankkussens, op haar schoot heeft ze een eenhoornknuffel. Joris houdt daar niet zo van, maar ja, Mik is een meisje en de meeste meisjes zijn nu eenmaal gek op knuffels en eenhoorns.

‘Dus ik ben bang voor slangen. En waar ben jij bang voor?’ vraagt Mik.
Joris denkt even na.
De oude klok van oma, die aan de muur hangt tikt de seconden weg.
‘Dat weet ik niet,’ antwoordt hij even later.
‘Maar je bent toch wel ooit ergens van geschrokken?’
Langzaam schudt hij zijn hoofd.
‘Onzin, iedereen is weleens bang,’ vindt Mik.
‘Nee, echt niet, ik kan het me niet herinneren.’
Mik blaast in haar beker chocolademelk. Warme stoom slaat tegen haar bril, waardoor die mistig wordt.
‘Vind je spoken eng?’
‘Natuurlijk niet, die bestaan niet. Je kunt niet bang zijn voor iets wat er niet is.’
‘Tsja, daar heb je gelijk in,’ geeft ze toe.
‘En Benno Wat vindt je van Benno?’
Benno is een grote, kwijlende hond die een eindje verderop in de straat woont. Wanneer je langs zijn huis komt begint hij heel hard te blaffen en tegen de tralies van de poort op te springen. Nog niet zo lang geleden is hij een keer ontsnapt en de politie moest komen om hem te vangen.
De meeste kinderen fietsen liever een blokje om dan dat ze langs het huis van Benno gaan.
‘Benno is maar een hond,’ vindt Joris.
‘Jij bent echt een vreemd kind.’ zucht Mik. ‘Kun je wel andere dingen voelen?’
‘Wat bedoel je?’
‘Nou, ben je wel ooit blij? Of boos? Of verdrietig?’
Joris lacht. ‘Natuurlijk wel. Toen ik tijdens een voetbalwedstrijd een goal maakte was ik blij, toen mijn hamster dood ging was ik verdrietig en toen Jacob mijn tekening kapot scheurde was ik boos.’
‘Dus je kunt wel voelen?’ vraagt Mik.
Hij knikt. ‘Over voelen gesproken, hoe voelt het eigenlijk om bang te zijn?’
Mik neemt een slokje van haar chocolademelk. ‘Goeie vraag. Ik ga proberen om het uit te leggen. Eerst schrik je, omdat er iets gebeurt wat je niet verwacht. Soms schiet je letterlijk een stukje omhoog of er gaat een siddering door je lijf. Bij angst klopt je hart razendsnel. Je krijgt het benauwd en soms begin je te beven of heb je een drukkend gevoel op je borst, alsof daar ineens een olifant zit. Het liefst wil je wegrennen, maar soms lukt dat niet, omdat je benen bevroren zijn.’
‘Ik kan me niet herinneren dat ik dat ooit…’
Joris kan zijn zin niet afmaken, want opeens wijst Mik naar boven. Haar ogen zijn groot en haar mond valt open. ‘Ieeek!!!’ gilt ze.
‘Wat is er?’
‘D, d, daar zit een s, s, spin!!!’
‘Waar zit een spin?’ vraagt Joris rustig.
‘Daar in de hoek! Een hele dikke!’
Joris kijkt in de hoek van de boomhut, maar ziet niks. ‘Ik denk dat hij al weg is gevlucht.’
Mik rolt met haar ogen. ‘Ik geef het op. Jij bent echt het meest dappere jongetje dat ik ken. Het lukt me niet om jou bang te krijgen.’
‘Toch zou ik weleens willen weten hoe dat is.’
Mik denkt even na.
‘Misschien weet ik wel iets,’ antwoordt ze na een poosje. In de bioscoop draait een heel enge film, Frankenstein.’
‘Wie zijn Frank en Stein?’
‘Nee, niet Frank en Stein, Frankenstein. Frankenstein is een heel akelig monster. Misschien kun je daar naartoe?’
Joris knikt. ‘Ja, dat zou ik eens kunnen proberen. Ga je mee?’
Hard schudt Mik haar hoofd. ‘Echt niet, geen denken aan. Dat is niks voor mij!’



2

De wijzers op de grote klok die middenin de foyer van de bioscoop hangt wijzen aan dat het half negen is. Voor iemand van Joris leeftijd is dat eigenlijk veel te laat om nog naar de film te gaan, maar eerder op de avond draaide hij niet.
In eerste instantie was zijn moeder er tegen. ‘Een kind van amper acht jaar hoort niet naar Frankenstein te kijken!’ vond ze, maar toen hij vol bleef houden en uitlegde dat het heel belangrijk was spraken ze af om aankomende zaterdag samen te gaan.
‘Wil je popcorn?’ vraagt zijn moeder.
‘Ja, lekker.’
Trots bekijkt hij zijn kaartje. Dadelijk gaat het gebeuren! Eindelijk zal hij weten hoe het is om bang te zijn.
Mik had gezegd dat hij een vreemd kind was. Dat kwam omdat hij nog nooit bang was geweest. Vreemd zijn is niet leuk, hij wil net zoals iedereen zijn. Vanavond gaat daar verandering in komen! Na vanavond is hij geen vreemd kind meer!
Om zijn mond ligt een tevreden glimlach.
Zijn moeder pakt een grote emmer popcorn van de balie.
‘Fijne voorstelling,’ groet het meisje aan de andere kant.
‘Dankjewel,’ antwoordt Joris.
Hij ziet hoe ze hem van top tot teen bekijkt. ‘Ben jij niet een beetje jong voor de film Frankenstein? Er zijn genoeg grote mensen die de zaal uitlopen.’
Joris knikt. ‘Weet ik, daarom wil ik er ook heen.’
‘Oke, prima.’ Ze haalt haar schouders op en vraagt aan de man achter hem wat hij wil hebben.

‘Kom mee.’ Mama pakt Joris bij de hand en samen lopen ze de zaal binnen. Er zitten alleen maar volwassenen.
‘Weet je echt zeker dat je dit wil?’
‘Jaaahaa, voor de miljoenste keer!’
‘Luister, als het te gek wordt gaan we.’
Hij ploft in de rode stoel en slaat zijn armen over elkaar. Waarom doet zijn moeder toch zo overdreven? Hij heeft haar toch vaak genoeg uitgelegd hoe het zit?

Het is donker en het geluid staat heel hart. Af en toe voelt Joris hoe zijn stoel ervan dreunt.
Heel in de verte verschijnt een donkere schaduw. Onheilspellende muziek vult de ruimte.
Zachtjes knijpt zijn moeder in zijn hand.
‘Gaat het? Wil je naar buiten?’
Joris drukt zijn wijsvinger tegen zijn lippen. ‘Stil eens, ik wil weten hoe dit verder gaat!’
Zijn moeder slaat het sjaaltje dat ze om haar nek heeft voor haar gezicht, ze wil niet zien wat er dadelijk komt.
Joris propt nog wat popcorn in zijn mond en blijft strak voor zich uitkijken.

‘Jeetje,’ zucht mam, wanneer ze terug naar huis rijden.
‘Wat?’ wil Joris weten.
‘Ik ga nooit meer naar een griezelfilm! Vond jij het niet eng?’
Joris speelt wat met de autogordel door hem uit te laten rollen en terug te laten schieten. ‘Nee, eigenlijk vond ik het juist een gaaf verhaal.’
‘Dan ben ik in elk geval blij dat je geen nachtmerries krijgt, mompelt mama, terwijl ze afremt voor een stoplicht.



3

‘Dus je was afgelopen zaterdag niet bang tijdens de film?’ vraagt Bart, de grote broer van Joris.
‘Nee.’
‘Jemig! Ik zou daar niet heen durven.’
‘Toe, kun je me helpen om een keer bang te worden?’ Joris kijkt Bart bijna smekend aan.
‘Waarom zou ik?’
‘Omdat het belangrijk is.’
Bart denkt even na.
‘Goed, ik denk dat ik wel wat weet,’ antwoordt hij tenslotte. ‘Aankomende vrijdag ga ik een spooktocht lopen.’
‘Top, mag ik mee?’
‘Ik weet niet of dat verstandig is, het wordt mega eng!’
‘En ik wil het echt heel graag.’
‘Vooruit dan maar.’

Zachtjes ruist de wind door de laatste bruine herfstbladeren die nog aan de bomen hangen. Het licht van de volle maan tovert bleke schaduwen op de stammen.
Vanavond is de nacht van de spooktocht.
Langzaam loopt Joris met Bart door het bos. Een tak kraakt onder zijn voeten.
‘Ssst,’ sist Bart. ‘Hoe meer lawaai jij maakt, des te eerder ze ons laten schrikken.
‘Sorry,’ mompelt Joris.
Op dat moment springt een witte gedaante uit de struiken.
Bart gilt het uit, zet een paar stappen achteruit, struikelt over een takje en valt vol op zijn billen in het natte gras.
Joris buigt zich meteen over hem heen. ‘Gaat het?’
‘Jemig, ik schrok me rot!’ moppert Bart.
Hij steekt zijn hand uit om Bart overeind te helpen.
Het witte spook komt steeds dichterbij.
‘Wat je doet is heel onbeleefd,’ moppert Joris tegen het spook. ‘Mijn broer ligt hier op de grond. Wacht dan in elk geval tot hij weer staat.’

‘En, wat vond je van de spooktocht?’ vraagt Bart wanneer ze naar huis fietsen. Zijn broek is vochtig en vies van de val.
‘Eigenlijk vond ik er niet veel aan, alles was zo nep.’
‘Dus je was niet bang?’
‘Nee, helemaal niet.’ Teleurgesteld staart hij naar het lichtschijfje van zijn koplamp. ‘Ik denk dat ik nooit zal weten hoe het is om bang te zijn.’
Bart krabt op zijn hoofd. ‘Tsja, ergens kan ik wel begrijpen dat dat heel vervelend voor je is. Het is niet leuk om anders te zijn dan anderen.’
‘Weet jij misschien nog iets?’
‘Heel misschien wel,’ antwoord Bart. ‘Ik weet een oud, verlaten kasteel. Niemand durft daar naar binnen, omdat er een draak woont die een prinses heeft ontvoerd. Alleen iemand die nog nooit bang is geweest kan die draak verslaan.
‘Oke. Ik denk dat dat mijn laatste kans is. Laat ik het maar een keer proberen.’



4

Joris haalde zijn ridderpak uit de verkleedkist en trok het aan. Trots had hij zichzelf in de spiegel bekeken. ‘Hier kom ik dan, enge draak!’ had hij vrolijk geroepen, terwijl hij met zijn houten zwaard zwaaide.

Het oude kasteel waar Bart het over had staat op de top van een heuvel. Eigenlijk is het geen echt kasteel meer, eerder een ruïne. De torens zijn ingezakt, er zitten geen deuren meer in en de ophaalbrug mist een paar houten planken.
‘Ik weet het niet,’ vind zijn moeder, terwijl zijn vader de auto parkeert.
‘Ach, laat die jongen hier toch even rondneuzen, natuurlijk zit er geen echte draak.’
Zijn vader klikt de lichten van de auto uit. Meteen is het aardedonker.
‘Beloof je dat je alleen een klein rondje loopt?’
‘Tuurlijk, ik ben zo terug.’
Hij knipt de zaklamp aan en wandelt met grote passen over de krakende brug. Tussendoor let hij goed op dat hij niet in de grote gaten stapt.
Hoog boven hem klinkt een raar geluid.
‘Oehoe, oehoe.’
Joris heeft dat geluid weleens eerder gehoord. Zijn opa had hem geleerd dat uilen dat doen.

Binnenin het kasteel is het koud en vochtig. Het ruikt naar schimmel. ‘Misschien rook het ook wel zo in de middeleeuwen?’ bedenkt Joris zich.
Een smalle trap leidt hem naar beneden.
‘Ik had niet verwacht dat hier na zoveel jaar nog een kelder onder zou zitten,’ mompelt hij.
Opeens echoot zo’n oorverdovende brul door het kasteel dat de muren ervan trillen. Meteen drukt hij zijn handen tegen zijn oren, omdat al dat lawaai pijn doet.
De meeste mensen zouden gillend wegrennen, maar Joris niet.
‘Dus toch een draak. Mooi, ik ben benieuwd hoe eng dat beest is!’
Glimlachend rent hij naar beneden. ‘Nog even en dan weet ik echt hoe het is om bang te zijn!’

‘Help, help!’
Dat is een meisjesstem.
Zou dat de prinses zijn waar Bart het over had?
Onderaan de trap is een houten deur. Nieuwsgierig geeft Joris er een duwtje tegenaan. Hij is niet op slot.
‘Help! Help me dan!’
‘Ja, ja, ik om er al aan.’
Op dat moment kijkt hij recht in de ogen van een enorme draak.
De draak trekt een heel kwade kop en brult het uit.
Met een vies gezicht knijpt Joris zijn neus dicht.
‘Sorry dat ik het zeg, maar je zou eens een pepermuntje kunnen gebruiken, je adem ruikt niet zo fris,’ vermaand hij de draak.
Verbaasd kijkt de draak zijn kant op, blijkbaar had hij zo’n opmerking niet verwacht.
Bedenkelijk pakt hij het houten zwaard in zijn rechter hand. Is het echt de bedoeling dat hij dat beest daarmee gaat meppen?
Hij kijkt van het zwaard naar de draak en weer terug.
Tsja, hij is groot, hij stinkt en hij maakt een hoop lawaai, maar voor de rest ziet hij er helemaal niet gemeen uit. Hij kan toch niet zomaar een dier pijn gaan doen?
‘Schiet dan toch op!’
Nu pas ziet hij het meisje in de hoek van de kelder. Ze heeft een roze jurkje aan en bovenop haar lange, blonde haar draagt ze een kroontje.
In sprookjes verslaan ridders altijd draken om een prinses te kunnen redden, als het zo hoort, dan zal hij dat nu ook maar doen.
‘Rustig maar,’ ik denk na,’ zegt hij tegen de prinses.
Ineens krijgt hij een idee. Nog voor de draak iets kan doen neemt Joris een aanloop, springt op zijn rug en begint te kietelen.
De draak schatert het uit.
‘Stop, stop.’ brult hij, maar Joris blijft doorgaan.
‘Stop, ik kan niet meer!’
‘Alleen als je die prinses laat gaan!’
‘Ja, dat doe ik, maar stop!’
‘Geef je je dan helemaal over?’ Joris kietelt nog harder.
‘Ja.’
‘Beloofd?’
‘Ja, hou op!’
Zodra hij stopt laat de draak zich uitgeput op de keldervloer zakken.
Meteen rent de prinses naar hem toe. Ze ruikt lekker naar rozen, een heel stuk beter dan die draak.
‘Mijn held!’ roept ze met een hoog stemmetje.
‘Het is al goed. De draak is verslagen, ik ga weer naar huis, mijn ouders wachten in de auto.’
Hij wil zich omdraaien om te gaan, maar de prinses slaat haar armen om hem heen.
‘Ik ben zo blij, mijn dappere, sterke ridder!’
‘Ik zeg toch dat het al goed is.’
‘En zo bescheiden,’ lacht ze. ‘Ik wil je iets geven, omdat je me hebt gered.’
‘Wat aardig, wat dan?’
‘Een kus natuurlijk, prinsessen kussen altijd hun redder.’
Op dat moment voelt Joris hoe een schok door zijn lijf gaat. Zijn hart gaat als een razende tekeer, zijn armen beven en het lijkt of er een grote, zware olifant in zijn borstkas zit. Het liefst wil hij heel hard wegrennen, maar het lukt niet, het lijkt of zijn benen zijn bevroren.
‘Kom op, je bent toch niet bang voor een klein kusje of wel soms?’ vraagt de prinses.
Bang!
Zijn hersenen gaan als een razende tekeer. Duizenden gedachten schieten door zijn hoofd.
‘Dit is het dus! Zo voelt het om bang te zijn!’
‘Ik geloof van wel,’ stamelt Joris.
Het meisje giechelt en voor hij het weet voelt hij heel vluchtig als een lentezuchtje haar warme lippen op zijn wang.
‘Zo. Gepiept,’ grinnikt ze.
De draak richt zich een stukje op en glimlacht. ‘Ik ben blij dat je me niet tot moes hebt geslagen,’ bromt hij met een zware stem. ‘En net als op het einde van elk sprookje leefden ze ook nu allemaal nog lang en gelukkig.’