Het was koud en miezerig voor de tijd van het jaar. De donkere, grijze wolken die overwaaiden verraden duidelijk dat er sneeuw in de lucht zat.
Kwart over tien in de ochtend, speelkwartier. De kinderen uit groep drie van basisschool „De Christoffel“ werden losgelaten op het plein. Jongens renden joelend achter de meiden aan.
‘Kom, Elfie, we gaan zandtaartjes maken.’ Nienke pakte haar vriendinnetje bij de mouw en sleepte haar mee naar de zandbak. Gelaten liep ze achter het meisje aan.
‘We doen wie de grootste cake kan bakken.’
Ze oogde wat verlegen, Elfie. Haar lange roodbruine haren zaten verstopt onder de capuchon van haar jas.
Enthousiast begon Nienke hele handen vol koud, modderig zand op de rand te scheppen.
‘Nu ga ik deeg maken,’ zei ze. ‘Mijn taartje wordt extra lekker, want ik doe er spuug in.’ Ze tufte een paar kleine belletjes in haar zandbeslag. ‚Wil jij ook?’
Elfie knikte.
‘We kunnen later banketbakkers worden, net als mijn vader,’ stelde Nienke voor. Dan maken we samen mooie, lekkere verjaardagstaarten en verkopen ze in onze eigen winkel.’
‘Ja, dat zou kunnen,’ zei Elfie.
‚Later is nog zo ver weg. Wanneer is het eigenlijk later?’ vroeg ze zich af. ‚Wanneer hoor je nu precies bij de grote mensen? Over tien jaar? Ben je een groot mens als je je rijbewijs haalt en zelf in een auto mag rijden? Als je werkt en niet meer naar school gaat? Als je zelf kinderen hebt? Ze wist het niet. Ze had andere plannen dan haar vriendin, maar omdat Nienke zo vrolijk aan het fantaseren was had ze geen zin om haar uit haar droom te helpen. Ach, later. Tegen die tijd was ze natuurlijk al lang vergeten dat dit gesprek ooit was gevoerd. Elfie wilde schrijfster worden. Vaak dagdroomde ze over wereldreizen en grappige, bijzondere, of juist hele verdrietige verhalen schrijven.

Mik, het onzichtbare jongetje. Door zijn kleine, dunne gestalte leek het alsof zijn hoofd te groot was voor zijn lijf. Zijn bleke huid was dun, bijna doorzichtig. Onhandig hinkte hij op zijn nieuwe prothese richting de zandbak. Hij moest nog aan het ding wennen.
Er stond een gure wind en hij trok de wollen muts die zijn moeder voor hem had gebreid wat verder over zijn kale schedel. Meisjes speelden kringspelletjes en jongens voetbalden. Hij zou graag mee hebben gedaan, maar gezien zijn lichamelijke toestand was dat onmogelijk. Vandaag waren geen chemokuren gepland, vandaag voelde hij zich naar omstandigheden goed, daarom was hij vandaag op school. De keren dat hij present was werden steeds minder, maar toch stonden zijn ouders erop dat hij bleef gaan.
‚Als je later werkt moet je kunnen rekenen en lezen, dus het is goed dat je gewoon alle lessen volgt,’ had zijn moeder hem gezegd.
Wat moest er later van hem worden? Bestond er voor hem wel een later? Als hij groot zou zijn, dat wil zeggen, als dat ooit zou gebeuren, dan wilde hij kinderarts worden. Dat leek hem mooi, kinderarts, zieke kinderen genezen.
Verdrietig staarde hij voor zich uit, want Mik was het jongetje dat misschien nooit groot wordt.

Elfie keek op van haar modderpapje. Op de zandbakrand tegenover haar zat de jongen die haar al die tijd amper op was gevallen. Natuurlijk wist ze wel dat Mik bij haar in de klas zat, maar omdat hij zich altijd zo stilletjes en teruggetrokken gedroeg had ze eigenlijk nooit door of zijn stoel wel of niet bezet was.
Nienke was nog steeds bezig met het uitstippelen van hun gezamenlijke vriendinnentoekomst. ‘Als we dan onze eigen bakkerij hebben moeten we natuurlijk ook samen tegelijk kinderen krijgen. Dat is het leukste, want dan worden die ook vrienden. Jij kunt met Teun trouwen, dan trouw ik met Lars.’
Elfie probeerde te luisteren, maar haar gedachten bleven afdwalen naar van alles en nog wat.

Mik wilde gaan staan om weg te kunnen lopen, maar zijn been gaf niet mee. Elfie zag het. Ze twijfelde even, maar stond toen op en liep naar hem toe.
‘Kom maar, ik help je wel.’ Voorzichtig ondersteunde ze de kleine, magere jongen.’
‘Doet dat eigenlijk pijn? Een nepbeen?’ wilde ze weten. Mik schudde zijn hoofd. ‘In het begin, toen mijn echte been er pas af was wel, maar nu niet meer, nu is het alleen maar onhandig. Weet je wat ik erger vind? Dat ik niet gewoon met andere kinderen kan spelen. Het lijkt net of ik nu niet meer meetel. Ik wil zo graag een keer voetballen.’
‘Dan gaan we toch voetballen.’
Elfie rende over het speelplein en kwam even later terug met een oranje bal.
‘We doen heel rustig aan. Jij mag schieten en ik ben de keeper. De muur is het doel. Ik ben een hele slechte keeper, dus het is niet moeilijk om te scoren.’
Ze legde de bal voor zijn voeten. Hij schatte de afstand in en schopte. Het was een waardeloos schot. Zachtjes rolde de bal vooruit en Elfie wachtte tot hij de muur had geraakt.
‘Goal! Je hebt gescoord!’ schreeuwde ze uit alle macht, terwijl ze hem een high five gaf.
‘Nog een keer.’
Voorzichtig schopte ze de bal naar hem toe. Hij probeerde er achteraan te rennen, maar met zijn kunstbeen was dat lastig.
Toen hij hem eindelijk te pakken had schoot hij weer. Deze keer ging het beter.
Daarna volgde nog een keer en nog een keer en nog een keer.
Op zijn bleke gezicht verscheen een glimlach, terwijl hij achter de bal aan hinkte.

Even later kon hij niet meer. Uitgeput liet Mik zich op de grond zakken. Hij ademde zwaar en bij elke uitademing blies hij kleine rookwolkjes de koude lucht in.
‚Gaat het goed met je?’ bezorgd keek ze hem aan.
‚Ja hoor, hier heb ik vaker last van.’
Langzaam werd zijn ademhaling rustiger. Intussen was het stil geworden op het speelterrein. De andere kinderen waren al binnen, ze hadden de bel gemist.
Het sneeuwde, eerst een beetje, maar daarna steeds meer. Grotere vlokken zochten dwarrelend hun weg naar beneden uit de donkere, koude hemel.
‘Je hebt het goed gedaan. Voortaan gaan we elke dag een beetje trainen,’ stelde Elfie voor, terwijl ze naast hem kwam zitten. ‘Jij wordt een goede voetballer.’
Verdrietig schudde Mik zijn hoofd. ‘De dokter zegt dat er voor mij misschien geen toekomst is.’
Elfie dacht na. ‘De dokter zegt misschien, dat wil niet zeggen dat het zo is. Draai het om, misschien wordt je wel gewoon beter.’
‘Ik hoop het, ik hoop het echt.’
‘Jij wordt beter, beloof het me.’
‘Hoe kan ik zoiets beloven?’
‘Daar moet je niet over nadenken, je moet het gewoon doen.’ Elfie stak haar hand uit. Een beetje twijfelend deed Mik hetzelfde en legde zijn koude, dunne, broze hand in de hare.

Een berg kleren, twee lege chipszakken, een half opgegeten reep chocolade, en een aanrecht vol afwas welke bijna pootjes krijgt. Het is een puinhoop in de werkkamer. ‘Tik, tik, tik.’ Ratelend gaan haar vingers over de oude schrijfmachine.
Al meerdere keren hadden mensen gevraagd waarom ze niet gewoon op een laptop of computer werkte.
‘Omdat ik op deze manier de meeste inspiratie opdoe,’ was haar steevaste antwoord. ‘Mijn oude schrijfmachine heeft stijl, uitstraling en karakter, een laptop niet.’
Steeds harder gaan haar handen over de toetsen. Ze houdt van het vertrouwde ratelende, tikkende geluid. Als ze nog een paar uurtjes doorwerkt heeft ze haar manuscript klaar en natuurlijk is ze mega benieuwd naar de mening van haar uitgever. Haar vorige boek is een groot succes geworden en wordt wereldwijd verkocht. Over een maand heeft ze een presentatie in New-York.

Een klik in de gang verraadt dat de postbode is geweest. Nieuwsgierig loopt ze naar de brievenbus. Reclamefolders, rekeningen en een brief. Fanmail. De laatste tijd krijgt ze vaak fanmail. Nieuwsgierig bekijkt ze de enveloppe.
“Elfira Smith”  staat er met koeienletters op. Voorzichtig maakt ze het papier los. Een handgeschreven brief op A4 formaat en een foto met het gezicht van een lachende, gebruinde kerel komen tevoorschijn. Waar kende ze die man van? Vaag komen zijn blauwe ogen haar bekend voor. Ze kan het gezicht niet plaatsen. Langzaam leest ze de brief.

‘Hallo Elfie,
Deze brief stuur ik je via je fanmail, omdat ik je adres niet weet.
Hoe gaat het met je?
Wat ontzettend cool dat je nu een beroemde schrijfster bent.
Ik heb je boek gelezen. Heel bijzonder dat je schrijft over een ziek jongetje dat goed kan voetballen en de ambitie heeft om prof te worden. Wel jammer dat hij aan het einde verdwijnt en dat niemand weet waar hij is gebleven.
Welnu, ik ken dat ventje heel goed en ik zal je bij deze vertellen hoe het verhaal verder gaat. Dat jongetje is intussen een volwassen man geworden.
Ik ben dat jongetje, ik ben Mik.
Je zult je vast nog wel herinneren dat ik van de ene op de andere dag weg was van school. Het ging heel slecht met me en ik kon niks meer. Mijn ouders verhuisden naar de stad, zodat we dichter bij het ziekenhuis waren, in geval van nood. Mijn leven heeft veel ups en downs gekend, maar weet je, wanneer ik het echt niet meer zag zitten dacht ik terug aan vroeger, aan jou en je eeuwige positiviteit en hoe ik aan je heb beloofd om gezond en volwassen te worden. Dat heeft me ontzettend geholpen om de kracht te vinden die akelige rotziekte te overwinnen.
Intussen gaat het goed. Ja, ik durf wel te zeggen dat ik gelukkig ben. Ik heb in Australië een baan in een academisch ziekenhuis gevonden. Samen met een paar andere collega’s ben ik bezig met het zoeken naar een nieuw medicijn tegen botkanker bij kinderen. Er is nog veel werk te doen, maar het begin is gemaakt.
Je raadt het nooit, om te sporten ben ik bij een voetbalclub gegaan. Ondanks mijn prothese, of misschien zelfs wel dankzij mijn prothese ben ik nu aanvoerder van het team.
Lieve Elfira, ik hoop dat je contact wil houden.
Liefs, Michael
(Mik)